Ik heb zoiets raars gezien bij het zwemmen

Whatsapp. 
Pling, 
“Hoi Pauline, wat heerlijk dit verhaal. Ik heb er hard om gelachen. Bedankt!”

Facebook
Pling,
“Ik had het toevallig gisteren met mijn ambulant ondersteuner over dit onderwerp: lachen of huilen als ontlading. Ik zei: gewoon eens vijf minuten echt lachen en vrij voelen. Ik zou huilen van geluk. Mooi van jou dat je over dit onderwerp schrijft en er ook anekdotes bij geeft. Heerlijk.”

Pling,
“Lachen is gezond en niet voor niks een gezegde geworden. Leuke momenten heb je gedeeld.”

E-mail
Pling,
“Hee Pau, dat verhaal met die ‘dunzak’ dat was toch, toen jullie in Ulft woonden? Ik kan me nog herinneren dat we toen zo vreselijk hard gelachen hebben…”

Tring,
De deurbel
“Kom binnen!” roep ik opgewekt tegen mijn lieve buurvriendin Lowiena. “Ik krijg zoveel leuke reacties op mijn blog op Mantelzorgelijk! Ik ben er helemaal blij van!”

Als we even later aan de keukentafel zitten met een heerlijke kop koffie, vertel ik haar de twee sappige anekdotes. Samen gieren we het uit. Die verhalen blijven leuk! Maakt niet uit hoe vaak ik ze vertel.
Lowiena ziet er ook de humor wel van in en aangemoedigd door zoveel vrolijkheid, wil ik haar nog wel meer vertellen.

Pling,
Facebook
Een bericht van mijn vriendin Rieke: “Iets met een bloedrimpel”

“Oh ja… Hahahaha, dat is ook zo’n leuk verhaal!” proest ik over de keukentafel.

Wacht! Die vertel ik je ook nog even!

Op een dag ging mijn zoontje naar zwemles. Ik had hem zijn zwembroek aangedaan, een dikke kus op zijn voorhoofd gegeven en succes gewenst. Vaak bleef ik kijken, maar die dag niet. Snel, snel, snel nog even een boodschapje doen, om over een goed half uur weer klaar te staan met een dikke badhanddoek.

Wat een gedoe is dat toch altijd met dat omkleden. Alles zo nat, plakkerig en stroef. Een trillend, nat jongetje afdrogen, dat helemaal niet meewerkt, pfff. Niet mijn hobby. Maar goed. Toen alles achter de rug was, reden we terug naar huis voor het avondeten.

“Mam,” klinkt het van de achterbank.
“Ja, schat.”
“Ik heb zoiets raars gezien bij het zwemmen.”
“Oh ja? Wat dan?” Vraag ik nieuwsgierig.
“Ik weet het niet,” zegt hij zuchtend. “Ik weet niet hoe dat heet.”
“Hoe bedoel je, je weet niet hoe dat heet. Lieverd, wat heb je dan gezien?”

Het blijft stil op de achterbank, op indrukwekkende nadenk-geluiden na.
“Uhhhh,” denkt mijn zoontje. “Uhhhh”
Maar verder blijft het stil.

“Heb je iets in het gebouw gezien?” vraag ik.
“Ja.”
“In het water?”
“Ja.”
“Bij een kindje?”
“Nee.”

Pfff. Dit schiet niet op.

“Bij iemand anders?”
“Ja.”
“Bij wie?”
“Bij een mevrouw.”

Oh. Oké. Bij een mevrouw in het zwembad.

“Was die mevrouw aan het zwemmen?”
“Ja. Eerst wel. Maar later niet meer.”

Oh. Oké.

“En bij haar heb je iets raars gezien?”
“Ja.”

Ik ontplof inmiddels bijna van nieuwsgierigheid en roep: “Maar WAT heb je dan gezien bij die mevrouw?”

“Mama, dat weet ik niet!” Roept mijn zoontje terug vanaf de achterbank. “Ik weet niet hoe dat heet!”

Huh? Wat kan dat dan toch zijn?

Wat volgt is een vragenvuur wat nog zeker tien minuten zo doorgaat.
Op een gegeven moment moeten we allebei zo verschrikkelijk hard lachen, dat ik de auto langs de kant van de weg moet zetten. Thom rolt over de achterbank en ik over de voorbank.

“Moet je huilen, Mama?”
“Nee, schat, Mama moet lachen. Maar als je heel erg hard lacht, kun je ook tranen krijgen.”

En dan,
uiteindelijk;
als ik vraag: “HOE zag het eruit?” komt er eindelijk iets van een uitleg. Een zelfverzonnen omschrijving: “Een soort bloedrimpel.”

Ik zit stil. Met mijn mond vol tanden.
Ik vraag niks meer, en weet ook even geen vragen meer.

“Een bloedrimpel?” herhaal ik hardop.
“Ja. Een bloedrimpel.” Klinkt het vastbesloten van de achterbank.

“Hoe bedoel je? Waar had die mevrouw die dan?” Vraag ik, terwijl ik mijn zoontje aankijk via de achteruitkijkspiegel.
“Op haar been.”

Plotseling slaak ik een gil van herkenning. En zie mijn lieve schat een halve meter omhoogkomen in zijn autostoel, waarna hij van schrik in huilen uitbarst.

“Oh sorry schat. Sorry. Ik wilde je niet laten schrikken! Maar mama weet wat je bedoelt!”
“Wat dan?” snottert mijn aapje op de achterbank.
“Spataderen! Die mevrouw heeft spataderen!”

Het huilen stopt. “Oh echt? Spataderen?” prevelt zijn mondje in de achteruitkijkspiegel.
“JA! Spataderen!” Roep ik nog een keer. En sla op mijn stuur.
“Was die bloedrimpel blauw?” vraag ik.
“Ja.”
“HA! Zie je wel!” Roep ik nog een keer. “Die mevrouw heeft spataderen.”

Als we even later thuiskomen zit mijn man achter de computer.
Hij typt altijd heel hard. Zonder op of om te kijken, gaan zijn vingers als een razende over de toetsen, terwijl hij ons tegelijkertijd begroet.

“Wer,” zeg ik, (hij heet Werner) “Thom heeft bij het zwemmen bij een mevrouw een bloedrimpel gezien. Weet jij wat dat is?”

“Een bloedrimpel?” Vraagt hij.
“Ja.”
“Eh… Spataderen,” zegt hij, , terwijl hij als een gek door blijft typen.

Ik zie hem nog net opveren en geschrokken achteromkijken, op het moment dat ik bulderend van de lach door mijn benen zak en me op de grond laat vallen.

En mijn zoontje zegt: “Mama huilt niet hoor Papa. Als je heel hard lacht, kun je ook tranen krijgen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.