Vier jaar geleden hebben mijn man en ik onze zoon aangemeld voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig...
...hebben vanwege een verstandelijke of meervoudige beperking. Een hele mond vol.
We hadden er een super goed gevoel bij.
Helaas hebben we op het laatste moment alsnog gekozen voor Praktijkonderwijs. Omdat we onze zoon graag een kans wilden geven. Het waren deze toverwoorden -uitgesproken door de anti-pestcoördinator- die ons recht in ons hart raakten. Ja! Natuurlijk wilden wij ons kind een kans geven!
‘Hadden we dat maar nooit gedaan…’ zeg ik tegen mijn man, als we in de auto zitten. Op weg naar alsnog, de eerstgenoemde school. We zijn nu vier (!) jaar verder. Vier vreselijke jaren. Tot mijn grote spijt. Ik moet ervan huilen.
Mijn opa zei altijd: achteraf kijk je een koe in de kont. Met andere woorden: Als je alles van tevoren weet, is het leven heel erg makkelijk. En hoef je nergens spijt van te hebben.
En ook mijn man zegt dat huilen niet helpt. Omdat we destijds oprecht dachten dat we een goede beslissing namen. Naar eer en geweten.
Ik wéét dat hij gelijk heeft. We hoeven onszelf niets ter verwijten. Maar oh, wat vind ik het moeilijk, om dat niet te doen! Ik blijf er maar aan denken hoe anders ons leven eruit zou zien, als onze zoon niet zo op zijn tenen hoefde te lopen. Als hij niet depressief zou zijn. Dan had hij zeker minder ruzie met onze dochter. Ons meisje, dat zo vreselijk lijdt onder dit alles.
‘Eigenlijk kunnen we er allemaal niks aan doen,’ zegt mijn man.
Dat klopt.
Ik weet het.
We houden van elkaar. Alle vier. Maar het is ‘gewoon’ ontzettend moeilijk om met z’n vieren in één huis te wonen. Om alle vier de ruimte en aandacht te krijgen die ieder van ons nodig heeft. En dat is niemand zijn schuld.
Vorige week vulden we de indicatie-aanvraag in voor de Wet langdurige zorg (Wlz). En de super aardige hulpverleenster van Stichting MEE, die ons daarbij hielp, stelde precies de juiste vraag: Hoe kan het, dat een jongen die zoveel extra hulp nodig heeft in de thuissituatie, op een ‘gewone’ school zit? En toen vielen bij ons, in één klap, de schellen van de ogen.
We besluiten de koe niet langer in de kont te kijken, maar bij de horens te vatten.
En dus bezoeken mijn man en ik vandaag opnieuw de school waarvoor we onze zoon vier jaar geleden hebben aan- én afgemeld. We hebben een fijn gesprek met de directeur. Ze neemt echt de tijd.
Aan de hand van de door ons meegebrachte papieren (aanvraag Wlz, het IQ verslag van GGNet en het ontwikkelplan van zijn huidige school) schat ze in dat onze zoon in niveau 3 zal komen met uitschieters in groep 4. Dat zijn de hoogste niveaus.
Ik schiet vol.
Niet omdat hij van mij zo nodig de hoogste niveaus moet doen. Want als je het afspiegelt op de maatschappij waarin we leven, is het niet een niveau waarop je voor jezelf kunt zorgen of een inkomen kunt verdienen. Van dat stukje heb ik inmiddels afscheid genomen.
Ik moet huilen omdat ik het ongelofelijk fijn voor mijn zoon zou vinden als hij niet steeds met zijn neus op zijn tekortkomingen wordt gedrukt.
Het klinkt misschien gek; maar ik heb al zó vaak gedacht dat het voor hem eigenlijk fijner zou zijn als hij net nog ietsje minder intelligent zou zijn. Omdat hij dan zelf niet zou zien wat leeftijdsgenoten wél kunnen. En wat hijzelf niet kan.
Bij Praktijkonderwijs stromen 15 van de 16 klasgenoten uit naar werk. Die gaan het hebben over arbeidscontracten en dat soort dingen. Daar zal hij anders wederom voor spek en bonen bijzitten en zichzelf waardeloos en buitengesloten voelen. Dat is een belangrijke reden om alsnog voor deze school te kiezen. En wat het rechtvaardigt dat we na vier jaar nog veranderen. Ondanks dat we weten dat veranderen moeilijk is. Toch ben ik voor een goede verandering niet bang. Daarbij zal de-prijs-van-het-wennen het zeker waard zijn.
De directrice legt uit dat de huidige school een toelatingsverslag (TLV) moet schrijven, wat vervolgens door de toelatingscommissie moet worden beoordeeld. Ze moeten daarin aangeven dat ze handelingsverlegen zijn, omdat zij niet alles kunnen bieden wat onze zoon nodig heeft.
Als we thuis zijn bespreken mijn man en ik samen de punten waarop wij denken dat de Praktijkschool handelingsverlegen is:
1. Eén docent voor de klas, in plaats van twee, terwijl onze zoon snakt naar meer begeleiding.
2. De Praktijkschool is meer gericht op uitstroom naar werk waardoor onze zoon zich waardeloos en buitengesloten voelt. Plus het feit dat er geen andere dagbestedingsplek is omdat ze die nu eenmaal niet zoveel hebben in hun netwerk. (Wat de nieuwe school juist wél heeft.)
3. Het feit dat de Praktijkschool veel minder recente ervaring heeft met het aanvragen van een Wajong uitkering. (De huidige stagebegeleider heeft telefonisch toegegeven dat hij die niet aan durft te vragen.)
We schrijven deze drie punten op een blaadje. En nemen het mee naar het gesprek.
Drie man/vrouw sterk zitten ze tegenover ons.
De ondersteuningscoördinator, de mentor en de stagebegeleider van onze zoon. De ondersteunings-coördinator opent het gesprek. Ze vat kort samen waarom we bij elkaar gekomen zijn en ik ben het gelijk al niet met haar eens. Maar ik maan mezelf om kalm te blijven en haal diep adem.
In minuut twee heeft ze het gore lef om mij aan te kijken en te zeggen: Wij hebben besloten om niet aan de overstap mee te werken. Want wij vinden niet dat wij handelingsverlegen zijn.
Ze zegt het op een manier dat ZIJ dat vindt. Links en rechts van haar zitten twee lulletje Rozenwaters die mij meewarig aankijken.
‘Oké,’ vat ik samen, ‘dus JIJ wilt niet meewerken om onze zoon, op een voor hem, betere plek te krijgen?’
Ze kijkt me recht aan en zegt:
‘Nee.’
Reactie plaatsen
Reacties