Het lijkt wel Klein Duimpje

We hebben het net gered, mijn kleine schat en ik. Slapen, drinken, verschonen, aankleden, netjes klaar om kwart voor drie. Samen staan we voor het raam als André en Jonathan de straat inrijden.

Snel loop ik naar de eettafel, leg haar midden op het aankleedkussen en ga op de dichtstbijzijnde stoel zitten. Anja, de kraamverzorgster, is in de keuken als de achterdeur opengaat en Jonathan vol verwachting binnenkomt met André in zijn kielzog.
‘Jij moet Jonathan zijn,’ hoor ik haar zeggen. ‘Ja,’ zegt Jonathan onder het rennen naar de woonkamerdeur. Ik hoor zijn voetstappen dichterbij komen en weet precies hoe het eruit ziet. Als hij bijna bij de deur is, steekt hij allebei zijn handjes voor zich uit en laat zich als het ware tegen de deur vallen. Zijn vaart duwt de deur open en dan moet hij snel een paar stapjes extra zetten om niet te vallen. ‘Joja’ valt letterlijk met de deur in huis.
Met een langgerekte ‘Hee, schaaaaaat,’ begroet ik hem en met een grote grijns komt hij op me af. Nog steeds zittend op de eetkamerstoel bij de tafel spreid ik mijn armen om hem op te vangen. Maar dat is niet nodig. Jonathan blijft mij weliswaar aankijken, maar tegelijkertijd beginnen zijn benen de hoek om te gaan. En dan, op het allerlaatste moment, draait hij zijn hoofd in dezelfde richting als zijn benen en remt net op tijd voor de tafel. Ik hou mijn adem in en zie, in mijn ooghoek, André in de deuropening hetzelfde doen.
Jonathan staat doodstil voor de tafel en kijkt naar de kleine baby in het geel fluwelen jasje wat hij zelf heeft uitgekozen. Voorzichtig doet hij een stapje dichterbij en buigt zijn hoofd dichter naar haar kleine lijfje. Zijn ogen glijden over haar heen. Dan loopt hij naar de andere kant van de tafel, staat stil en bestudeert haar opnieuw. Hij haalt diep adem en fluistert met een zucht: ‘Wat is ze klein. Het lijkt wel klein duimpje.’
‘Het is een meisje,’ zeg ik zacht. ‘En ze heet Iris.’

Even later laat ik Jonathan naar het huis van buurvrouw Jannie lopen. (Dat heb ik vanmorgen met haar afgesproken toen ik haar belde.) ‘Vraag maar of buurvrouw Jannie beschuit met muisjes komt eten,’ zeg ik tegen onze blije sprinkhaan.
Maar Jonathan durft niet.
‘Natuurlijk wel! Ik help je. Kijk, mama en Iris gaan hier voor het raam staan en dan wijs ik naar het huis van buurvrouw Jannie. En we blijven hier de hele tijd staan, totdat jij samen met haar terugkomt. En dan gaan we lekker de beschuit met muisjes eten,’ beloof ik hem. ‘Weet je trouwens welke kleur muisjes we nu gaan gebruiken, Jonathan?’
Het blijft even stil en ik ‘zie’ hem denken aan de twee pakjes met muisjes in de keukenkast…
‘JAAAAA, de roze!!’ roept hij enthousiast. ‘De roze mama, want het is een meisje!’
‘Goed zo knappe jongen. De roze,’ zeg ik lachend. ‘Ga buurvrouw Jannie maar gauw halen, want dan krijg jij ook!’
Nou, dat laat hij zich niet nog een keer zeggen en zo snel als zijn beentjes hem kunnen dragen rent hij door de achterdeur, langs ons huis naar voren, naar het huis van (over)buurvrouw Jannie. Ik kijk uit het raam met Iris op mijn arm en wijs hem met mijn andere hand de weg.

‘Ach wat een Pupke,’ glundert buurvrouw Jannie als ze Iris even later van mij overneemt.
Ik zie André wit worden. Zijn mond is een rechte, dunne streep als hij zonder wat te zeggen de kamer uitloopt. Even vraag ik me af wat er aan de hand is, maar dan gaat de keukendeur open en komt Jonathan binnen: ‘Taadaaaaa!! Kijk eens buurvrouw Jannie, roze muisjes.’
‘Oh, kerel, dat ziet er heerlijk uit!’ reageert onze buurvrouw met een snik in haar stem.
Verbaasd draai ik mijn hoofd en kijk haar aan. ‘Jannie, je huilt,’ stamel ik.
‘Jij ook,’ zegt ze zacht, waarop Jonathan met een klap de beschuitjes op de tafel zet. ‘Niet huilen jij, en jij,’ zegt hij boos, terwijl hij eerst naar Jannie wijst en dan naar mij. ‘We zijn blij!’ zegt hij streng.
‘Dat klopt, schat. Maar soms moeten mensen ook een beetje huilen als ze blij zijn.’
‘Nee,’ zegt Jonathan beslist. ‘We zijn blij! Niet huilen, mama. En jij ook niet, buurvrouw Jannie. Dat is niet lief!’

Na een half uurtje gaat Jannie naar huis, vriendelijk maar gedecideerd naar buiten geschoven door Anja: ‘Ik ga ook naar huis hoor’, zegt Anja ‘subtiel’, terwijl ze met Jannies jas binnenkomt.
‘Je zult wel moe zijn, Suzanne. Doe maar lekker rustig aan vanavond. Het avondeten staat al klaar op het fornuis. Gewoon even het gas aansteken en klaar.’

Lachend zwaai ik ze uit door het huiskamerraam. Zodra ik maar denk dat ik lang genoeg gezwaaid heb, ren ik de trap op. Nou ja, ren. Dat valt zwaar tegen zeg. Ik grijp de leuning, zet mijn tanden op elkaar en adem in. Nog twee stappen en ik ben er.
Waar is André? Ligt ie in bed? Zit ie achter het bureau in de logeerkamer? Ik heb geen idee.
Als ik bovenkom, loopt hij net de badkamer uit.
‘André, wat was er? Waarom ging je weg?’ vraag ik.
‘Ze zei ‘hondje’ tegen Iris,’ verklaart André met gefronste wenkbrauwen en ingehouden woede.
‘Wat?’ stamel ik. ‘Hondje? Hoe bedoel je?’
‘Ja, hondje. Heb je dat niet gehoord? Je stond erbij.’

En dan weet ik het.
‘Ooooohhhhh, je bedoelt Pupke!’
‘Ja,’ zegt André boos.
‘Ach schat, Pupke betekent helemaal geen hondje. Dat betekent popje in het Achterhoeks. Dat is juist heel lief.’
‘Dat weet ik toch niet. Ik dacht dat het hondje betekent.’
‘Nee, echt niet,’ benadruk ik nogmaals, er zorgvuldig op lettend dat ik niet lach. ‘Kom nog even een beschuitje eten,’ verander ik van onderwerp. ‘Ik neem er ook nog eentje, om de geboorte van onze dochter te vieren.

Fragment uit het boek dat ik aan het schrijven ben over Suzanne en haar eenzame zoektocht als mantelzorgmoeder. Vind je het leuk als ik je op de hoogte hou van dit boek en mijn theatershow Zeikwijf? Klik dan HIER

Reactie plaatsen

Reacties

H. Janssen
2 jaar geleden

Lieve Pauline, wat een schitterend verhaal! Gisteren je theatershow gezien, nu dus even op je website aan het rondneuzen.
Schrijf maar lekker door, dat boek gaat een bestseller worden...