Wat moet ik met dit kind?

“Mama, twee keer één zou nul zijn als de één een nul was,” deelt mijn dochter (van drie-en-een-half) mij mee, tijdens het aardappels schillen. Waarna ze wegloopt om haar popje toe te dekken.

Ik reken uit: geen twee keer één, maar twee keer nul. En dat is inderdaad nul. Het klopt wat ze zegt. Verbaasd kijk ik naar de aardappel in mijn linker- en het mesje in mijn rechterhand. En de haartjes op mijn arm, die van schrik recht overeind staan. Oh, help, wat moet ik met dit kind? Schiet het door me heen? Ze is eng slim.

Als een paar maanden later de juf van de kleuterschool thuis komt kennismaken valt die van schrik van de bank als ze de meer dan honderd strijkkralenwerkjes te zien krijgt die dochterlief gemaakt heeft. En niet alleen een vormpje vullen met random allerlei kleurtjes door elkaar heen, maar poppetjes met ogen, neus, mond, haar, kleding, alles gedetailleerd in bijbehorende kleuren.

Onze dochter gaat naar de vrije school na een gesprek met goede vrienden, waarvan de kinderen daar ook naartoe gaan. “De verbinding tussen hoofd, hart en handen is daar belangrijk,” vertelden zij. En ook dat er veel geknutseld, gedanst en gezongen wordt. Dat er een moestuin, een speeltuin en konijnen zijn op school. Dat ze broodbakken (en opeten), toneelspelen, kleien en schilderen. Nou dat leek ons wel wat. In ieder geval minder in haar hoofd zitten, vonden wij heel belangrijk voor onze dochter.

Maar het was niet tegen te houden. Tijdens het broodbakken, wilde zij het meel afwegen en de schepjes zout tellen. Tijdens een bezoekje aan de kinderboerderij telde ze alle dieren, tijdens het kleien en schilderen maakte ze letters en bij het toneelspelen kende ze niet alleen haar eigen tekst, maar ook alle rollen van de andere kinderen uit haar hoofd.

Toen ze vijf was maakten we lego-bouwplaten (van 12+ jaar) om wel met rekenen bezig te zijn (hier komt een blokje van drie puntjes lang en twee puntjes breed) maar niet met echte sommen. Omdat het anders (wanneer ze eindelijk in groep drie zou zitten en daar rekenen zou krijgen) direct alweer supersaai zou zijn.

Het spelen met klasgenootjes verliep op z’n zachtst gezegd moeizaam, want hun interesses lagen mijlenver uit elkaar. Bovendien was het rechtvaardigheidsgevoel van onze dochter zo Uber-ontwikkeld, dat zij de hele dag boos was over het oneerlijke spel van de andere kinderen. De kinderen die gepest werden of buitengesloten, de kinderen die klikten tegen de juf, logen of ze iets wel of niet gedaan hadden, onze dochter kon er allemaal niet tegen.

En ook de volwassenen. Haar opa, oma, de juffen op school, wij als ouders als we háár iets verboden en het vervolgens zelf wél deden… dat ging er bij haar niet in. Dat was oneerlijk.
Onze verklaring, dat ze simpelweg nog te jong ergens voor was, deed haar in woede ontsteken. Hoezo te jong? Ze kon dat allang!!

Ze wilde ook alles zelf doen. Toen ze negen maanden was en haar eerste boterham kreeg, sloeg ze al op mijn handen. Ik mocht het niet geven. Als ik haar kleren aantrok die ze niet wilde, dan kon ik dat best doen hoor, tuurlijk, want ik was de ‘baas’… Maar dan kwam madam een kwartier later in haar onderbroek voorbij.

“Fijn dat je kind zo slim is,” wordt er vaak gezegd. Hoogbegaafdheid wordt niet als een beperking gezien. Daar ‘moet’ je blij mee zijn. Maar zo gemakkelijk is dat niet.

Onze dochter is begonnen met een dagboek toen ze tien jaar oud was en daarin staat haarfijn uitgelegd hoe ze hele dagen rondliep met haar ziel onder haar arm. Dat alleen op school aanwezig zijn en de hele dag wachten totdat ze eindelijk weer naar huis mocht, waar ze de dingen kon doen die ze leuk en interessant vond…
…dat dat alleen, al zóveel energie kostte, dat ze thuis alleen nog maar kon huilen en snauwen.

Er staat in haar dagboek dat ze zich vreselijk schaamt voor haar ‘slechte’ gedachten over ‘domme’ kinderen en ‘stomme’ docenten en dat ze zich ontzettend schuldig voelt dat ze haar broer met autisme en adhd spuugzat is. Dat zij zich onbelangrijk voelt, dat ‘niemand’ haar wil helpen (omdat ze zo slim is en het dús wel zelf kan) en dat de grote mensen de baas spelen, terwijl ze zelf ook niet eerlijk zijn en zich niet aan hun afspraken houden.

Op een zonnige dag in 2020 vroeg mijn dochter aan mijn man en mij of ze een stukje voor mocht lezen uit het boek dat ze aan het schrijven was. Mijn man en ik keken elkaar verbaasd aan. We dachten: Huh? Is ze een boek aan het schrijven?
“Natuurlijk,” zeiden wij ogenschijnlijk kalm, met wild kloppend hart. “Waar gaat het over?”
Maar dat kon ze ons niet vertellen. Die vraag was te confronterend.

Zelfs nu nog, als er iemand vraagt hoe het boek heet wat ze wil uitgeven, kruipt ze achter mij weg en zegt: “Zeg jij het maar, Mam.”
Maar dat doe ik niet. Ik pak haar vast, aai haar over haar wang, kijk haar liefdevol aan en zeg: “Toe maar schat, het is jouw boek. Jij mag het zeggen.”

Even staat ze stil. Bevroren. Met ingehouden adem. En dan zegt ze: “Het gaat over het hoogbegaafde zusje in een autistische familie. Hoe het is om te ‘vechten’ om aandacht met je gehandicapte broer, terwijl je zelf ook problemen hebt. Maar daar hebben mensen geen begrip voor. Want als je hoogbegaafd bent, dan ben je slim en dan heb je geen problemen… denken ze…
Nou, zó is het dus niet!”

Gisteren nog, ontstond er een prachtig gesprek met een buurvrouw. “Kan ik jouw boek ergens kopen?” vroeg ze.
En toen wist dochterlief niet hoe snel ze antwoord moest geven, hahaha.
“Jaaaaa, dat kan!” riep ze opgetogen.
“Via mama’s website: www.paulineredlich.nl/boek-hannah

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.